Nieuwe inzichten over depressie

Veel mensen geloven dat depressie het gevolg is van een chemische disbalans in de hersenen.

Maar die theorie klopt niet: depressieve mensen hebben evenveel serotonine als ieder ander. Depressie heeft niet te maken met een chemische disbalans in de hersenen. Een groot onderzoek leidde tot dit inzicht.

De onderzoekers, onder leiding van Joanna Moncrieff van het University College London (UCL), bekeken 17 studies waarbij meer dan 160.000 mensen betrokken waren. De conclusie? Er is geen verband tussen depressie en een laag serotonineniveau in de hersenen.1

Mensen die aan een chronische depressie lijden, hebben dus dezelfde sero-toninewaarden als gezonde mensen. Sommige onder-zoekers zeggen dat al jaren. In 2005 concludeerde Jeffrey Lacasse van de Florida State University dat ‘er geen enkel intercollegiaal getoetst artikel is dat echt overtuigend de beweringen ondersteunt over een serotoninetekort bij psychiatrische aandoeningen, terwijl er wel veel bewijs is voor het tegendeel’.2

Toch is het idee dat mensen met een depressie een tekort hebben aan serotonine, stevig verankerd in het publieke bewustzijn. Uit een enquête bleek dat 80 procent van de mensen gelooft dat de theorie een feit is.3 En te oordelen naar het alsmaar stijgende gebruik van SSRI’s (selectieve serotonine-heropnameremmers), doet de huisarts dat ook. Naar schatting zal de markt voor SSRI’s tussen 2020 en 2027 met 22,5 procent groeien en dan zo’n 16,86 miljard euro waard zijn. Dat is een hele hoop geld voor een geneesmiddel waar geen patent meer op zit.4

Hoe kan het dat een theorie waar geen bewijs voor is, zoveel invloed krijgt? Het idee was afkomstig van de farmaceutische industrie. Die zag er wel brood in om een chemisch stofje te leveren dat een ander chemisch stofje – serotonine – kon veranderen, en het hardnekkige probleem van depressie kon oplossen. Het was ook heel aantrekkelijk voor mensen die worstelden met chro-nische depressie. En natuurlijk ook voor artsen, die zo eindelijk hun patiënten konden helpen.

Het idee dat een chemische disbalans de primaire oorzaak is, stamt uit 1965. Toen kwamen de onderzoekers Seymour Ketty en Joseph Schildkraut met deze hypo-these. Maar hoe ziet dat verstoorde evenwicht eruit en hoeveel serotonine hebben we nodig om de hersenen ge-zond te houden? Op die vragen hadden ze geen antwoord.

Daarom moest de psychiatrie al nooit veel van de theorie hebben. De ‘bijbel’ van de psychiatrie, de DSM (Diagnostic and Statistical manual of Mental disorders), noemt een laag serotoninegehalte niet eens als mogelijke oorzaak van depressie. Ook het American psychiatric press textbook of clinical psychiatry is niet bepaald enthousiast en noemt de hypothese ‘onbevestigd’.5 Andere onderzoekers heb-ben bewezen dat de hypothese niet klopt.

Ze probeerden depressies op te wekken bij een aantal moedige deel-nemers door het serotoninegehalte in hun hersenen te verlagen. Maar niemand voelde zich anders aan het eind van het experiment.6 Dus lang voordat de farmaceutische industrie zich op de chemische-disbalans-theorie stortte, hadden onderzoekers al aangetoond dat die niet klopte. In een experiment uit 1975 verhoogden onderzoekers de serotoninewaarden in de hersenen van depressieve patiënten. Ze gaven hun L-tryptofaan: een aminozuur dat een voorloper is van serotonine. Maar de deelnemers zeiden dat hun stemming niet verbeterde.7

Moncrieffs mede-onderzoeker, Mark Horovitz, psychiater aan het UCL, zegt: ‘Tijdens mijn opleiding tot psychiater heb ik geleerd dat depressie wordt veroorzaakt door een laag serotoninegehalte. Ik heb dat zelf ook weer aan mijn eigen studenten onderwezen tijdens mijn colleges. Dus toen ik dit onderzoek deed, was de uitkomst een openbaring voor me. Het voelt alsof alles wat ik dacht te weten op zijn kop is gezet.’

Wat is depressie?

Één op de zeven mensen krijgt op zeker moment in zijn leven te maken met een depressie. Maar depressie kan voor de één een heel andere ervaring zijn dan voor de ander. Dat wordt bevestigd door de psychiatrie. Voor de diagnose depressie moet een patiënt vijf van de tien depressiesymptomen hebben. Denk aan slapeloosheid, minder plezier in activiteiten, vermoeidheid en concentratieproblemen.

Dus dat betekent dat de ene patiënt vijf andere symptomen kan hebben dan de andere, en toch dezelfde diagnose krijgt. De serotonine-theorie klopt niet, weten we inmidels. Toch denken veel psychiaters nog steeds dat depressie op de één of andere manier te maken heeft met hersenen die niet goed functioneren. Anderen zeggen dat het ingewikkelder ligt.

De British Psychological Society stelde in een rapport dat ‘depressie het best kan worden gezien als een ervaring, of een reeks erva-ringen, in plaats van een ziekte. De ervaring die we depressie noemen, is een vorm van leed. De ernst van het leed zelf en de gebeurtenissen en omstan-digheden die eraan ten grondslag liggen, kunnen levensveranderend en zelfs levensbedreigend zijn. Maar het een ziekte noemen, is slechts één manier om ernaar te kijken, met voor- en nadelen.’1

Moncrieff is het daarmee eens. Volgens haar kan depressie bijvoorbeeld een reactie zijn op nega-tieve ervaringen in de kindertijd. Of op traumatische gebeurtenissen op volwassen leeftijd, zoals je partner of baan verliezen.

De oorzaak kan ook lichamelijk zijn. Depressie kan het gevolg zijn van een traag werkende schildklier of een infectieziekte, zoals de ziekte van Pfeiffer. Dan heb je een medische behandeling nodig. Is er geen duidelijke biologische oorzaak? Dan kunnen behandelingen zonder medicijnen een depres-sieve patiënt veel meer opleveren dan een SSRI. Denk hierbij vooral aan gespreks- of lichaamsgerichte therapieën.

Bron

1. British Psychological Society, ‘Understanding depression’, 9 oktober 2020, bps.org.uk

SSRI goed verkocht

Serotonine is een neurotransmitter: een signaalstof die zenuwimpulsen overdraagt tussen zenuwcellen, ook in de darmen en bloedplaatjes. SSRI’s zijn ontworpen om alleen in de hersenen de hoeveelheid serotonine te verhogen. De eerste SSRI die in 1987 op de markt kwam – en misschien wel de populairste van allemaal – was fluoxetine (Prozac®). Hoewel het een baanbrekend mid-del was, is het ook het middel met de meeste bijwerkin-gen. Latere varianten, zoals sertraline, werden veiliger geacht en worden inmiddels veel vaker voorgeschreven dan fluoxetine.

Volgens de cijfers van Zorginstituut Nederland gebruiken meer dan 1 miljoen Nederlanders een antidepres-sivum. Ongeveer de helft daarvan is een SSRI. De meeste mensen die een antidepressivum gebruiken, doen dat langdurig. Sommigen al meer dan tien jaar.8

Kennisorganisatie het Nivel heeft onderzocht waardoor er steeds meer antidepressiva worden gebruikt: dat blijkt vooral te komen doordat huisartsen steeds meer vertrouwen heb-ben in het nut en de werking ervan. Het is dan ook steeds vaker de huisarts die een antidepressivum voorschrijft, niet de psychiater.

Waar is het bewijs?

Maar wat de medicijnfabrikanten beweren over een chemische disbalans klopt niet met de wetenschap, zegt Lacasse. De studies die wél een onderbouwing vonden voor de medicijnen waren bevooroordeeld en onbetrouwbaar. Onderzoekers van de onafhankelijke Copenhagen Trial Unit analyseerden 131 studies.

Ze ontdekten dat elke studie ‘een hoog risico op partijdigheid had en dat de klinische waarde discutabel was’. Wat wel duidelijk was, was het significante risico op ernstige bijwerkingen. Bekende bijwerkingen zijn misselijkheid, duizeligheid, hoofdpijn en zelfmoordgedachten, die sommige mensen zelfs tot zelfmoord hebben aangezet.9

Uit andere studies bleek dat middelen die niet bedoeld waren om chemische verstoringen te beïnvloeden, net zo effectief waren. Uit een Cochrane-review bleek dat tricyclische middelen (een ander soort antidepressiva) net zo goed werkten.10

En het natuurgeneesmiddel sint-janskruid blijkt zelfs beter te werken dan een SSRI, maar dan met minder bijwerkingen.11 In één onderzoek bleek zelfs een placebo beter te werken dan het medicijn.12

Een verdoofd gevoel

Toch betekent dit niet dat depressieve mensen die zich beter voelen door een SSRI, zichzelf voor de gek houden. Antidepressiva hebben namelijk wel invloed op de chemische stoffen in je hersenen: ze hebben een verdovend effect. Net als alcohol. Emotionele pieken en dalen worden afgezwakt. Dat zorgt helaas ook voor minder zin in seks: één van de meest voorkomende bijwerkingen van SSRI’s.

Een medicijn dat emoties onderdrukt, is op de korte termijn prettig voor iemand die zich ellendig, angstig of verward voelt, schrijft Moncrieff. Maar langdurig een medicijn slikken dat je hersenchemie verandert, kan schade-lijke effecten hebben. En dan te bedenken dat een kwart van de mensen die een SSRI gebruiken, dat al meer dan tien jaar doet.

Bovendien zijn de medicijnen verslavend. ‘De hersenen veranderen omdat ze proberen de effecten van het medicijn tegen te gaan. Dus als mensen dan een dosis vergeten of ermee stoppen, krijgen ze ontwennings-verschijnselen’, zegt Moncrieff. Ze adviseert iedereen die een SSRI gebruikt om zowel een lijst te maken met bijwer-kingen, als met voordelen. Zo kun je beter beslissen of je ermee wilt doorgaan of niet.

Als je wilt stoppen met SSRI’s, wees dan wel heel voor-zichtig. Je hersenen hebben zich namelijk aangepast aan de chemische veranderingen door de medicijnen. Je kunt ernstige ontwenningsverschijnselen krijgen die lang kunnen duren. Dus bouw antidepressiva langzaam af en altijd in overleg met je behandelaar.

Dit artikel verscheen eerder in WDDTY okt 2022.

Bronnen

1. Molecular Psychiatry, 2022; doi: 10.1038/s41380-022-01661-0

2. PLOS Medicine, 2005; 2(12): e392

3. J Affect Disord, 2013; 150: 356–62

4. Market Research Report 105017, ‘Antidepressants market size, share and Covid-19 impact analysis’, maart 2021, fortunebusinessinsights.com

5. PLOS Med, 2005; doi: 10.1371/journal.pmed.0020392

6. Pharmacopsychiatry, 1996; 29(1): 2–11

7. Arch Gen Psychiatry, 1975; 32(1); 22–30

8. gip.databank.nl

9. BMC Psychiatry, 2017; 17: 58

10. Cochrane Database Syst Rev, 2005; 2000(4): CD002791

11. BMJ, 2005; 330(7490): 503

12. JAMA, 2002; 287(14): 1807–14

Laat een reactie achter